Een dag in oktober op het eiland Bali
“Selamat siang”, groet Jan Rap de enigszins rood aangelopen dikzak die met zijn lippen aan de tuit van een flesje Bintang lurkt. De befilterde sigarettenpeuk van de Belgische kettingroker rolt van de tafelrand in het zand, een donkerbruine vlek op het tafelblad achterlatend. Het is zo’n dag als alle andere 364 van het jaar, schrikkeljaren daargelaten, dan resteren er 365 dezelfde. Elk van die dagen vertoont de zon zich om zes uur in de vroege morgen en duikt de ploert van koper op het eendere tijdstip in de vroege avond zinkend snel onder. Soms kleurrijke omstandigheden aan de hemel schetsend, die kettingroker en bierdrinker Bart Stonebridge in een ver verleden heeft gekend. Niet als sportman, want dat is hij verre van en nooit geweest, dat kun je hem aanzien. Wel als zoon van een bemiddelde, invloedrijke vader, die behorend bij zijn topfunctie zijn vrouw regelmatig bedroog, zonder dat zij dat ook maar voor een zaadje vermoedde. Nog sterker, zij beweerde altijd “Zo is mijn man niet, daar ben ik niks bang voor”.
Jan Rap is de vreemde snuiter die als Nederlander Indonesië wil verkennen. Bij toeval valt hij op Bali figuurlijk in de armen van Antwerpse sinjoor. Via internet komt het duo met elkaar in contact, op initiatief van de eenzame en verlaten, niettemin originele zuiderbuur van Rap, die zonder voorbehoud met een rendez-vous aan het Balinese strand instemt. Wanneer Stonebridge zijn flesje met ster heeft leeg geslurpt, priemt hij zijn hand als bij reflex in de lucht, de ober inseinend dat hij een nieuw flesje wil. Of Rap er wellicht ook eentje lust, zal hem een zorg zijn, dat moet die snuiter zelf maar regelen. Ook Rap bestelt een biertje, voor Bart een teken alsof het ijs breekt als Arctische kap die onstuimig in het water van de oceaan dondert. De Vlaming steekt van wal over zijn geïsoleerde bestaan op een eiland, waar hij een leven als god achter de rug heeft, maar nu onder armetierige omstandigheden dagen in en dagen uit in zijn opperste uppie zonder duppie moet doorbrengen.
Raps oren flapperen als flaporen, de golfstroom aan vertelsels van Stonebridge nieuwsgierig, verbaasd en verbijsterd absorberend. Hij komt er nauwelijks tussen. Het ene uiterst ongeloofwaardige verhaal volgt het andere soms belachelijke, dan weer bizarre en vaak banale op, als brekende ijsschotsen die nooit meer tot een organisch geheel aaneengesmeed kunnen worden.
Na een handvol Bintangs en een zandbodem vol peuken trilt de hitte aan de einder. Stille krachten verstarren, geen blad van welke waringin ook beweegt. De waarheid nadert als treurvijg het spiegelgladde oppervlak van een mer à boire.
“Melancholie en neerslachtigheid slorpen mij op”, oreert Bart, die na route 66 zijn 67-ste verjaardag niet meer ziet zitten.
“Laat de Agung spreken, laat hem uitbarsten, laat hem zijn galstenen als uitwerpselen over mij heen spuwen. Ik heb een waanzinnig leven achter de rug, met meer dan vierhonderd vrouwen aan gymnastiek gedaan, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en ’s nachts, wat mij een hoop lakens, af- en goedkeuringen heeft gekost. Inmiddels slaap ik al dertien jaar zelfbevredigend. Ik heb geen cent meer over, geen vrouw wil mijn kussen delen. Moge de Agung over ons uitbarsten, mij lukt dat met geen enkel vrouwelijk wezen meer. Genoeg is genoeg, te weinig is me teveel”.
De rijzende vraag is niet óf de vulkaan op Bali uitbarst, de staande vraag is of het nog in oktober gebeurt. Bart Stonebridge wil dat maar al te graag, deo volente oftewel DV.
Nu de wil én medewerking van god nog …
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}